Het waren soms barre tochten die de drie prominenten van het Friesch Rundvee Stamboek in de winter van 1909-1910 maakten. Per paardenkoets reisden ze in zestien dagen langs 120 boerderijen om de nafok van 22 stieren te bekijken en te beoordelen of hun vader zou kunnen worden aangemerkt als ‘preferente stier’. Albert 1306 H – de H stond voor inschrijving in het hulpstamboek – werd de eerste. Zijn eigenaar kreeg een premie van 200 gulden. Om ervoor te zorgen dat de stier meer kansen kreeg om zijn genen te verspreiden zocht de commissie 25 koeien uit, die de eigenaar voor maximaal 10 gulden per sprong door Albert moest laten dekken.
Predicaten spreken nog steeds tot de verbeelding
Fokkerijprominenten waren het er in de vorige eeuw unaniem over eens: ‘Predicaten stimuleren de rundveefokkerij.’ Predicaten kwamen en gingen en de grenzen om topdieren te onderscheiden moesten regelmatig worden verlegd. Maar de beleving bij predicaten bleef.
Preferentschapskeuringen openbaar
De preferentschapskeuringen – in 1916 stelde ook het Nederlandsch Rundvee Stamboek het predicaat in – illustreerden een omslag in het denken in de veeverbetering. De beoordeling van dieren werd voor het eerst niet alleen afgemeten aan de eigen prestaties, maar ook aan de vererving van productie en exterieur. Met het predicaat ‘preferente stier’ vestigden de stamboeken de aandacht op het betere fokmateriaal. Om enigszins onderscheid te kunnen maken tussen stieren voerde het NRS naast het preferentschap 1e klasse ook het preferentschap 2e klasse in. Het FRS maakte onderscheid in een A- en een B-klasse. Daarnaast kende het FRS een C-klasse voor jonge stieren die preferent zouden kunnen worden.
Aanvankelijk bepaalde het dagelijks bestuur van het stamboek of een stier een predicaat verdiende. De bestuursleden baseerden hun oordeel op rapporten van fokkerijdeskundigen. Toen deze preferentschapscommissies onder leiding kwamen te staan van de hoofdinspecteur, liet het stamboekbestuur het finale oordeel aan hen over. De rondgang langs bedrijven werd omgezet naar een centrale keuring met toeschouwers. Voor hun onderzoek moesten de commissies een minimum aantal dochters beoordelen. Voor natuurlijk dekkende stieren werd dit aantal vastgesteld op dertig. Toen stieren via ki veel meer nakomelingen kregen, werd voor ki-stieren een ondergrens van honderd dochters ingevoerd. Deze werden willekeurig gekozen en mochten door de stiereigenaar worden aangevuld met 25
geselecteerde dochters.
Het predicaat ‘preferente stier’ werd spaarzaam toegekend. Tot het eeuwfeest van het NRS in 1974 werden 21 fh-stieren en drie mrij-stieren ‘preferent 1e klasse’. In totaal 157 stieren, waaronder negen Groninger blaarkoppen, werden ‘preferent 2e klasse’. De mrij-stier Walter en de holsteinstieren Bill en Silver waren de laatste preferente stieren. Na massale onvrede over de afwijzing van het preferentschap voor de roodbonte Jetje’s Arthur en de zwartbonte Superstar werd het predicaat in 1983 afgeschaft. Vanaf 1943 konden stieren ook het predicaat ‘rijkspremiestier’ krijgen. De overheid vond dat veehouders te weinig gebruikmaakten van stieren met bewezen fokkwaliteiten. Om aanhouden te bevorderen kregen eigenaren van stieren die aan de vereisten voldeden, een premie van 100 tot 300 gulden, afhankelijk van de kwaliteit van de stier. Om de premie te ontvangen moesten de eigenaren de stier tegen een redelijke vergoeding ter dekking aanbieden en aanhouden tot een minimaal aantal kalveren was geregistreerd. Doordat veel meer stieren dan verwacht werden aangeboden, moest het Rijk al in 1948 besluiten de premies te halveren. Een jaar later werden de premies helemaal geschrapt en werd de naam van het predicaat aangepast tot ‘rijkspremiewaardige stier’. Door de opkomst van ki verloor het predicaat in 1963 definitief zijn nut.
Preferente stammoeder voor beste fokkoeien
In navolging van predicaten voor stieren werd in 1922 voor koeien het predicaat ‘keurstamboek’ geïntroduceerd. Het was in de eerste decennia een hulpmiddel bij de selectie van stiermoeders. Om het predicaat ’keurstamboek’ te ontvangen moest een koe ten minste twee melklijsten met een minimale productie in kilogrammen botervet gerealiseerd hebben. Later werden er eisen aan de eiwitproductie aan toegevoegd. Zwart- en roodbonte keurstamboek-koeien met minimaal 3,40 procent eiwit in de melk kregen naast de letters ‘K.S.’ ook de letter ‘e’ achter hun naam. Voor blaarkopkoeien lag de lat wat hoger op minimaal 3,45 procent eiwit.
Aan het exterieur van de keurstamboek-koeien werden aanvankelijk geen hoge eisen gesteld. Hiermee kwam het stamboek tegemoet aan kritiek dat in de fokkerij te weinig aandacht aan productie was gegeven. Later werden exterieureisen verzwaard, maar ook productie-eisen opgeschroefd.
Nadat stamboekleden het idee in de jaren dertig al ter sprake hadden gebracht, besloten de stamboekbesturen 34 jaar na de introductie van een predicaat voor stieren met uitmuntende fokprestaties een predicaat in te stellen voor de beste fokkoeien. Koeien konden ‘preferente stammoeder’ worden als ze voldeden aan eisen voor productie, exterieur en vruchtbaarheid. Maar van deze koeien moesten ook minimaal vier directe afstammelingen in het stamboek zijn ingeschreven, waaronder minimaal twee dochters met ten minste één goede melklijst. In de eerste 25 jaar werden bijna 10.000 koeien bekroond met het predicaat ‘preferente stammoeder’ en het overgrote deel van de ki-stieren stamde af van koeien met dit predicaat. Het predicaat preferente stammoeder zou tot 2008 blijven bestaan. Door de ontwikkeling van fokwaarden waren er inmiddels betere indicatoren om de beste fokkoeien te onderscheiden. En door de toepassing van embryotransplantatie kregen de beste fokkoeien veel meer nakomelingen.
Hoge levensproducties onder de aandacht
Begin jaren zestig vroeg het stamboekbestuur een groep fokkerijprominenten te onderzoeken of de organisatie van de veeverbetering nog aan de eisen van de tijd voldeed. De organisatiecommissie boog zich onder andere over predicaten. Men was unaniem van mening dat ‘predicaten de rundveefokkerij stimuleren’ en stelde voor het aantal predicaten uit te breiden. Zo werd in 1966 het predicaat ‘productiekoe’ (afkorting PR) ingevoerd voor koeien met ten minste zeven melklijsten, waarvan vijf moesten voldoen aan minimale productie-eisen voor het keurstamboek. Aan het exterieur van deze koeien werden geen eisen gesteld. Men ging ervan uit dat ‘koeien die tot een hoge langdurig volgehouden productie in staat zijn een daarop berekend exterieur hebben’.
Een lange levensduur was het predicaat ‘productiekoe’ niet beschoren. Het raakte snel achterhaald, toen meer en meer koeien hoge levensproducties realiseerden. Al in de jaren vijftig spraken deze koeien zeer tot de verbeelding. In verenigingsbladen van de stamboeken werden lijsten gepubliceerd van koeien met levensproducties van meer dan 50.000 kg melk. Bij het FRS kregen de eigenaren van koeien met een levensproductie van meer dan 100.000 kg melk zelfs een speciale zilveren ‘geboortelepel’. Veel geld was het stamboek daaraan overigens niet kwijt, want pas in 1969 kon de eerste officiële Friese honderdtonner worden gehuldigd. Echt de allereerste was ze waarschijnlijk niet. Ruim voor de Tweede Wereldoorlog had naar verluidt de in 1925 geboren Hinke 34 van U. W. Jansma uit Deinum de primeur, al is deze prestatie nooit officieel erkend.
Honderdtonners en tientonners breken records
De eerste officiële Nederlandse honderdtonner was Clazina 48 van J. J. Posch uit het Noord-Hollandse Binnenwijzend. Ze overschreed de mijlpaal in 1959 en zou pas na drie jaar opvolging krijgen. Als eerste Vlaamse honderdtonner staat Majemi Mieke 136 van L. Van Den Berg uit Kalmthout in de boeken. Tot 1970 kwamen er in totaal slechts vijf nieuwe honderdtonners bij, in de decennia daarna enkele tientallen. Vanaf de jaren negentig – de stamboeken NRS en FRS waren inmiddels gefuseerd – liep het aantal koeien met een levensproductie van 100.000 kg melk snel op. En de toename van het aantal honderdtonners ging steeds sneller en sneller. In 2023 werd de 50.000e honderdtonner geregistreerd. En afgelopen boekjaar kwam er een recordaantal bij: 5168 in Nederland en 217 in Vlaanderen.
Met de toename van het aantal honderdtonners ontstond de behoefte aan een nieuw predicaat om toppers in levensproductie te blijven onderscheiden. In 1994 introduceerde NRS het predicaat ‘tientonner’ voor koeien met een levensproductie van meer dan 10.000 kg vet en eiwit. Minke (v. Blitsaerd Darwin) van de familie Ubachs uit Epen bleek met terugwerkende kracht in 1990 de eerste Nederlandse koe die deze prestatie had geleverd. In Vlaanderen was koe nummer 51 van Joke
Maes uit Lendelede in 1997 de eerste.
Grenzen verder opgerekt
Ook het aantal tientonners neemt jaar op jaar toe. In het boekjaar 2023-2024 overschreed een recordaantal van 474 Nederlandse en Vlaamse koeien deze mijlpaal. Ondertussen werden de grenzen voor levensproductie verder opgerekt. Zo was Sunny Boydochter Hilda 28 van de familie Smits uit Coevorden in 2009 de eerste koe die meer dan 15.000 kg vet en eiwit produceerde. En in 2016 realiseerde Big Boukje 192 (v. Cash) van de familie Knoef uit Geesteren op 18-jarige leeftijd en nog kerngezond als eerste een levensproductie van meer dan 200.000 kg melk.
Een predicaat dat al meer dan vijftig jaar standhoudt en nog altijd tot de verbeelding spreekt, is de aanduiding ‘sterkoe’. Met de invoering van dit predicaat in 1973 wilde het stamboekbestuur koeien onderscheiden die een hoge productie combineren met duurzaamheid en zeer goed exterieur. De eisen voor het predicaat sterkoe zijn in de loop van de tijd niet wezenlijk veranderd. Koeien moeten op oudere leeftijd opnieuw worden ingeschreven met minimaal 85 punten voor algemeen voorkomen en uier. Ook moeten ze over hun afgesloten lijsten een gemiddelde lactatiewaarde van 105 scoren. Koeien die deze prestatie op negenjarige leeftijd realiseren, worden Sterkoe 1. Op een leeftijd van twaalf en vijftien jaar worden ze Sterkoe 2 en Sterkoe 3.
Het aantal koeien dat met het predicaat sterkoe wordt onderscheiden, neemt nog ieder jaar toe. Afgelopen boekjaar waren het er in totaal 721, waarvan 673 uit Nederland en 48 uit Vlaanderen. Toch blijft het predicaat Sterkoe 3 zeer exclusief. In het afgelopen boekjaar werd het in totaal aan slechts zestien koeien toegekend.
Ook erkenning voor vakmanschap
Bij het 150-jarig jubileum van de coöperatieve veeverbetering hebben predicaten als ‘preferente stier’ en ‘preferente stammoeder’ hun waarde wel verloren. Veehouders maken anno 2024 hun eigen fokkerijkeuzes op basis van data. Toch blijven dieren die uitzonderlijke prestaties leveren, tot de verbeelding spreken. Predicaten zeggen iets over de bijzondere kwaliteiten van deze individuele dieren, maar zijn ook een bewijs van erkenning voor het vakmanschap van de veehouder. De publicatie van honderdtonners, tientonners en sterkoeien in Veeteelt behoren niet voor niets nog altijd tot de best gelezen pagina’s en meest gewaardeerde pagina’s van het ledenblad.
Vakwerk uit het verleden: huldiging door de burgemeester
Het moet ergens begin jaren tachtig zijn geweest toen Jan Hendriks, controleur stamboekhouder bij de VVB Loenen e.o., de eerste huldigingen van een honderdtonner mocht organiseren. De koe was van de familie Hoekman uit Klarenbeek en heette Jolanda 52. ‘Ze werd gehuldigd door burgemeester Beelaerts van Blokland van de gemeente Apeldoorn. Die had het best naar zijn zin. Maar nadat zijn chauffeur een paar keer ongerust op zijn horloge had gekeken, moest hij echt naar een volgende afspraak. Bij vertrek meldde hij dat hij terugkwam. En warempel, net voor het einde kwam hij nog een laatste borrel halen’, herinnert Jan zich. Het feestje bij de familie Hoekman was zeker niet de laatste huldiging die de inmiddels gepensioneerde medewerker van CRV als ‘ceremoniemeester’ mocht begeleiden. ‘Een koe die honderdduizend liter melk produceerde, was in de jaren tachtig en negentig nog echt uniek. Huldigingen waren een happening waar familie en buren, maar bijvoorbeeld ook de dierenarts en de voeradviseur voor werden uitgenodigd. En vaak was er een burgemeester of wethouder bij. De veeverbetering betaalde mee in de kosten.’ Niet alle feestkoeien konden de aandacht waarderen, herinnert Jan zich. ‘Soms ging een koe er tijdens de huldiging vandoor en de krans omhangen lukte niet altijd. Dan zetten we deze maar naast haar op de grond.’ In de loop van de jaren veranderde het publiek van mensen met een boerenachtergrond naar burgers met weinig kennis van de sector. ‘Dan was een huldiging een gelegenheid om uitleg te geven over de melkveehouderij. Het was mooi om dat te kunnen doen met een vitale oude koe als voorbeeld.’
Verantwoording: Deze serie is tot stand gekomen op basis van historische boeken waaronder ‘100 jaar N.R.S.’ en ‘Een eeuw Fries stamboekvee’ en met de hulp van medewerkers en oud-medewerkers van CRV, waaronder met name Reimer Strikwerda, Ite Hamming, Frans Kuijpers en Jos Buiting.